Over de Barbarijse schepen

Hollandse schepen waren een gewilde prooi, niet alleen omdat ze vol potentiële slaven en koopwaar zaten, maar zeker omdat ze overal op zee te vinden waren. 

Op het hoogtepunt van de Gouden Eeuw bestond de Hollandse handelsvloot uit zo'n 20.000 schepen van 50 tot 600 ton. Daarmee werd 60% van de zouthandel in Europa beheerst, 75% van de haringhandel, 75% van de graanhandel en 65% van de wijnhandel. In 1680 waren er 50.000 zeelieden geregistreerd. De kans om midden op zee op een Hollandse koopvaarder te stuiten was dus niet denkbeeldig.

 

(Voor meer informatie over de Hollandse scheepvaart en de scheepsterminologie in het boek: Kroesvee, de schepen)

 

 

Kaperbrikken op jacht, Don Antonio Barceló Con Su Jabeque Correo Rinde A Dos Galeotas Argelinas (1902), olieverfschilderij door Ángel Cortellini y Sánchez (1858-1912)

 

In de periode tussen de 16de en de 19de eeuw joegen Barbarijse kapers vanuit hun thuishavens (o.a. Algiers, Tripoli, Salé, Tunis en Tetouan) op Europese handelsvaarders, van de Middellandse Zee en de Atlantische Oceaan tot aan IJsland toe. In het Mediterrane gebied maakten ze daarbij vooral gebruik van brigantijnen, kleine, snelle schepen die zowel door de wind als door roeibanken werden voortgestuwd. De brikken, zoals ze door de Hollanders werden genoemd, waren voorzien van twee masten, aangevuld met stagzeilen en een verlengde boegspriet. Achter de grote mast bevond zich een driehoekig langsscheepszeil, dat parallel aan de kiel was geplaatst. De trage Hollandse fluitschepen, zo'n beetje de standaard vrachtvaarders in die tijd, waren geen partij voor die met zwaarbewapende kapers volgestouwde wolf-packs. Wie niet de kans had om in konvooi te varen leefde voortdurend in angst om geënterd te worden.

De brigantijnen hadden echter één groot nadeel: door hun geringe grootte konden ze niet veel proviand meenemen. Ze waren dus niet geschikt om langere tijd op zee te blijven. Voor plundertochten naar West-Europa waren zeewaardiger schepen nodig, maar de Noord-Afrikanen hadden geen enkele traditie in het produceren van grote, vierkant getuigde oorlogsschepen. De oplossing lag voor de hand, maar was gevaarlijk en riskant: het kapen van Europese fregatten was geen sinecure. Toch lukte het hen door de eeuwen heen om regelmatig dergelijke schepen in handen te krijgen, vaak onder leiding van tot de islam bekeerde Europese kapiteins en zeelui, die in de piraterij wel brood zagen. De bekendste onder hen was Jan Janszoon uit Haarlem, die onder de naam Murat Reis vanuit Salé (Marokko) vanaf 1618 een imposante oorlogsvloot van achttien schepen commandeerde en zelfs tot Grand Admiral werd benoemd.

Gekaapte Europese fregatten werden in de regel zoveel mogelijk gestript om ze zo licht mogelijk te maken. Tussendekken en alles wat voor de strijd op zee niet strikt noodzakelijk was werd gesloopt. Het gevolg was dat ze sneller en wendbaarder werden en geschikt voor de tactiek die de kapers hanteerden: snel toeslaan en wegwezen.

 

Volgens schattingen bestond de Algerijnse vloot in 1623 uit drie galeien, maar liefst vijfenzeventig linieschepen en honderd kleinere, licht bewapende vaartuigen (brigantijnen).

Bron: o.a. Lambert Hendricksz en zijn jihad tegen de Barbarijse zeerovers, door Joost Schokkenbroek 

 

De Oranjeboom

Een van die buitgemaakte fregatvaarders was het van oorsprong Nederlandse schip de Oranjeboom. Het wordt in de dagboeken van zowel Stout als Hees diverse keren genoemd. Hees maakt voor het eerst melding van het schip op 7 januari 1676. Volgens een oud document maakte het echter al in 1669 deel uit van de Algerijnse vloot. Het was voorzien van 36 stukken geschut.

 

Slavernijverleden, slavenhandel

Fragment uit 'The Dutch fleet assembling before the Four Days' Battle of 11-14 June 1666, with the 'Liefde' and the 'Gouden Leeuwen' in the foreground' (1670), olieverfschilderij door Willem van de Velde de Jonge (1633-1707). Dit zou de door de kapers buitgemaakte fregatvaarder 'Oranjeboom' kunnen zijn.

De Sint-Joris

Het slachtoffer: de Sint-Joris uit Zeeland voer onder bevel van schipper Joris Koster op 28 oktober 1678 uit met als reisdoel Suriname. Het schip komt voor op de Lias Barbaryen 6913 (1678-1680), een lijst van Nederlandse schepen en opvarenden die door Algerijnse kapers zijn genomen. Er waren 51 opvarenden aan boord. Na de kaping werden passagiers en bemanning op de Oranjeboom in het ruim gezet en het fluitschip werd op zee gestript en tot zinken gebracht.

Hieronder een 3D-impressie van de mast-, tuig- en zeilopbouw van een driemaster schip (helaas in Engels jargon):

Bron: Bataviawerf

 

De Batavia is een van de weinige 17de eeuwse schepen in Nederland. Weliswaar een replica, maar met oude technieken en veel liefde helemaal met de hand gebouwd. Daar heeft men tien jaar over gedaan (1985-1995).

 

In het kader van zijn research voor de boekenreeks heeft de auteur menig uurtje op het schip doorgebracht, snuffelend in de kleinste hoekjes en gaten. De Batavia ligt hem dan ook na aan het hart.

 

Na 27 jaar in het zoete water van het IJselmeer te hebben gedobberd, is de oude dame er echter heel slecht aan toe. Restauratie is nodig en het plan is, om haar op het droge te gaan bewaren, zodat ze voor altijd in nieuwstaat blijft.

 

Daar is veel geld voor nodig, maar subsidie zit er niet in. Het dringende verzoek is: steun ons maritieme verleden. Help de Batavia. Klik op het plaatje voor meer info.